vrijdag 3 december 2021

De mens zoek in nieuw kwaliteitsstatuut 2022

Eerder gepubliceerd 16-02-2021, bij de NVGzP: https://www.nvgzp.nl/nieuws/de-mens-is-zoek-en-de-bureaucratie-is-weer-terug/

De bureaucratie weer terug.

Op 1 januari 2022 moet het nieuwe ‘Landelijk kwaliteitsstatuut GGZ’ ingevoerd zijn. De laatste jaren zijn we, na de bemoeienissen van de Commissie Hoofdbehandelaarschap GGZ, ‘Hoofdbehandelaarschap GGZ als Noodgreep  ‘ (18 mei 2015) de goede kant op gegaan. De hoofdbehandelaar werd regiebehandelaar, we gingen beter verantwoorden wat we deden en we hadden nog ruimte om aanpassingen te doen die pasten bij de realiteit van ons dagelijks werk. Maar die tijd is over, de bureaucratie en de hiërarchie zijn terug en we schuiven zelfs weer op naar het oude begrip eindverantwoordelijkheid, wat sinds het begin van de wet BIG juridische onzin was. En terwijl we met de zorgverzekeraars nu vanuit vertrouwen samenwerken aan Horizontaal Toezicht, blijkt uit dit kwaliteitsstatuut een grondig wantrouwen vanuit het Zorginstituut Nederland (ZIN) in hoe wij ons werk dagelijks doen. Kortom, dit kwaliteitsstatuut werpt ons jaren terug in de tijd. Nu kan je daar boos en verbaasd over zijn, maar de schuld ligt voor een groot gedeelte bij het veld zelf, dat kreeg het immers niet voor elkaar om samen nieuwe regels voor het regiebehandelaarschap te bedenken. Het ZIN heeft daarom zijn doorzettingsmacht gebruikt om dit voor ons te regelen en wij zitten met de gebakken peren.

Wat komt er op ons af?
Het ZIN heeft gemeend dat het zin zou hebben de zorg in te delen in de volgende categorieën.

  1. Categorie A In deze categorie gaat het om situaties waarbij zowel de problematiek als het zorgaanbod laagcomplex is. Denk hierbij aan een depressieve stoornis waardoor iemand is uitgevallen op zijn werk en psychotherapie wordt gegeven, soms in combinatie met medicatie, om weer te herstellen.
  2. Categorie B In deze categorie gaat het om situaties met hoogcomplexe problematiek en een laagcomplex zorgaanbod. Het kan ook gaan om situaties waar hoogcomplexe problematiek aanvankelijk een hoogcomplex zorgaanbod vereiste, maar waar de situatie na verloop van tijd enigszins is gestabiliseerd, en het zorgaanbod een redelijk voorspelbaar beloop krijgt. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarbij het zorgaanbod aan de patiënt/cliënt van een FACT-team in stabiel vaarwater is gekomen.
  3. Categorie C In deze categorie gaat het om situaties met hoogcomplexe problematiek en een hoogcomplex zorgaanbod. Denk hierbij aan ernstig ontregelde patiënten/cliënten waarbij opname noodzakelijk kan zijn, waarbij gezamenlijk in een multidisciplinair team iteratief gezocht moet worden naar de best passende interventies en waarbij regelmatig bijgestuurd moet worden. Ook langer durende onvrijwillige of verplichte zorg kan hier onder vallen.
  4. Categorie D (aparte categorie) In deze categorie gaat het om crisissituaties waarbij direct situatief-reactief handelen vereist is, vaak op meerdere gebieden en door meerdere personen. Voorbeelden zijn een acute suïcidale crisis of een psychotische decompensatie met acute impact op andere levensgebieden of met gevaar. De vereiste zorg is vaak complex, past vaak niet in protocollen, vereist de juiste afweging en deskundige inschatting van risico’s.

De logica achter deze indeling is volstrekt onduidelijk. De complexiteit om behandelingen te organiseren neemt hierdoor toe, het zorgt voor meer bureaucratie en wat de patiënt eraan heeft is niet helder. En als de patiënt er niets aan heeft, waarom zou je dan überhaupt overwegen om deze categorieën toe te voegen?

Een indicerend regiebehandelaar en een coördinerend regiebehandelaar
Daarnaast is er bedacht om het regiebehandelaarschap op te delen in twee stukken, we krijgen een indicerend en een coördinerend regiebehandelaar:

  1. De indicerende rol. De indicerend regiebehandelaar analyseert het probleem, op basis van professionele kennis en ervaring, samen met de patiënt/cliënt en eventueel met gebruik van deskundigheid van andere zorgverleners. Hij maakt een probleemanalyse, stelt een diagnose en maakt een behandelplan op hoofdlijnen voor behandeling en begeleiding. Tijdens de latere behandelfase wordt hij betrokken bij vastgelegde reflectiemomenten. Ook wordt hij betrokken bij ingrijpende wijzigingen in complexiteit van de situatie of vastlopen van de behandeling en begeleiding en stelt hij waar nodig een nieuw behandelplan op.
  2. De coördinerende rol. De coördinerend regiebehandelaar zorgt voor goede afstemming en coördinatie van het zorgaanbod en samenwerking tussen de betrokken zorgverleners uit verschillende disciplines. Waar nodig werkt de coördinerend regiebehandelaar het behandelplan op meer gedetailleerd niveau uit. Daarnaast reflecteert hij regelmatig samen met de patiënt/cliënt (en bij ingrijpende veranderingen ook met de indicerend regiebehandelaar) op de behandeling en begeleiding, stelt hij waar nodig het behandelplan bij of beëindigt hij het behandelplan. De coördinerend regiebehandelaar is ook het centrale aanspreekpunt voor de patiënt/cliënt.

U voelt het waarschijnlijk al aankomen, er is natuurlijk een ‘handige’ tabel te maken van de categorieën op de ene as en de indicerend en coördinerend regiebehandelaar op de andere as. De tabel is er inderdaad en deze gaat uw werkend leven de komende jaren tot een bureaucratische ramp maken, devalueert iedereen met een artikel 3 beroep en holt het werk van artikel 14 beroepen uit.
Voor tabel, zie hier.

Regelruimte maakt plaats voor hiërarchie en devaluatie van beroepen
En weg is alle regelruimte! Kennelijk heeft het ZIN het idee dat wij er zelf geen verstand van hebben. En de vraag is of het ZIN überhaupt enig zicht heeft op de GGZ. Deze tabel houdt namelijk op geen enkele manier rekening met een van de grootste problemen in de GGZ: de krapte op de arbeidsmarkt! In een ideale arbeidsmarkt zijn de ideeën van het ZIN al vreselijk om mee te werken, maar nu is het gewoonweg niet te doen.

U moet de komende jaren dus voortdurend op lijstjes kijken wie er wat mag doen en daarnaast is het lastig in de praktijk te organiseren. Je krijgt hiermee wel de specialist aan de voordeur, wat op zich geen slecht idee is, maar die specialist moet dan als indicerend regiebehandelaar de coördinerend regiebehandelaar blijven volgen, wat een diskwalificatie van de artikel 3 beroepen is. Een coördinerend regiebehandelaar moet bij het aanpassen van het behandelplan terug naar de indicerend regiebehandelaar en mag dit dus niet zelf doen. Even een voorbeeld uit de praktijk: Een GZ-psycholoog met 15 jaar ervaring met complexe behandelingen mag dus zelf geen behandelplan aanpassen. Hier bemoeit het ZIN zich in feite met de wet BIG. Daarnaast is een indicerend regiebehandelaar veel tijd kwijt aan het aanpassen van behandelplannen. Dit lijkt op de tijd dat de klinisch psychologen en psychiaters als hoofdbehandelaar even bij alle behandelingen moesten aanschuiven om de behandeling betaald te krijgen. De indicerend regiebehandelaar is dan zoveel bezig met behandelplannen, dat hij zijn expertise veel minder in kan zetten voor de complexe behandelingen zelf. De artikel 14 beroepen zullen dit als een uitholling van hun vak ervaren.

Er ontstaat tevens meer hiërarchie in behandelingen, de indicerend regiebehandelaar moet namelijk beter opgeleid zijn dan de coördinerend regiebehandelaar en mag alles beslissen. In de praktijk wordt normaal gesproken samengewerkt op basis van kennis van elkaars expertise, daar krijgen we nu hiërarchie voor in de plaats.

De vraag blijft waarom de indicerend behandelaar betrokken moet blijven. De coördinerend regiebehandelaar kan toch zelf wel bedenken wanneer het handig is een andere professional te betrekken? Sterker nog, dit is normale praktijk in de GGZ, bij complexiteit worden specialisten gevraagd mee te denken. De GGZ loopt toch al leeg de laatste jaren en dit is, voor bijvoorbeeld een GZ-psycholoog, precies het laatste zetje om een baan buiten de GGZ te gaan zoeken. En ook de klinisch psychologen en de psychiaters zullen zich afvragen of dit nog wel de baan is, waar zij voor gekozen hadden.

Verplichte reflectie
Het ZIN heeft bedacht dat zowel de indicerend als coördinerend regiebehandelaar regelmatig verplicht moeten reflecteren. Wat een gebrek aan kennis van wat er in de GGZ gebeurt. Voor veel beroepen is reflectie geregeld in de herregistratie en voor anderen staat dit op stapel, daarnaast: wat denkt het ZIN waar het MDO voor is?

Nog zo’n vreemd idee van het ZIN: “Iedere indicerend of coördinerend regiebehandelaar reflecteert minimaal twee keer per jaar op zijn werk als indicerend of coördinerend regiebehandelaar in een lerend netwerk. Dit lerende netwerk bestaat uit ten minste vier andere indicerend of coördinerend regiebehandelaren uit twee of meer disciplines. In het lerende netwerk kunnen bijvoorbeeld casuïstiek, complicaties, benchmarks en inhoudelijke thema’s aan de orde komen. Deelname aan het lerende netwerk dient aantoonbaar te zijn.”.

Kennis van reflectie ontbreekt kennelijk volledig bij het ZIN. Reflectie minimaal 2 keer per jaar, wat is dit voor vreemde eis? Dat is meer afvinken dan dat het wat voorstelt, 2 keer is weinig als je echt wil reflecteren. Ook is het vreemd dat het ZIN hier, qua aantallen, strengere eisen hanteert (minimaal 4 personen) dan de herregistratie-eisen van klinisch psychologen (minimaal 2 klinisch psychologen). Maar veel erger nog is het totale gebrek aan kennis van het ZIN, we reflecteren al lang op ons werk en in intervisiegroepen, die voor veel herregistraties verplicht zijn.

Escalatieprocedure in plaats van op basis van inhoudelijke discussie het eens worden
In het stuk wordt meerdere keren over een escalatieprocedure gesproken die uitgewerkt moet worden. Het lijkt een slecht idee dat dit dan per se belegd wordt bij de artikel 14 beroepen. Het hele stuk maakt de specialist wel erg belangrijk, dus het gevaar zit er wel in dat de specialist dan de knoop door moet hakken. Een verschil van mening, in een behandeling, is vaak een teken dat er meerdere dingen tegelijk spelen of dat er door de betrokkenen anders wordt aangekeken tegen de diagnose of de behandeling. Het eenzijdig doorhakken van een knoop door een specialist, hakt ook veel belangrijke informatie weg en zorgt voor frustratie bij degenen voor wiens gezichtspunt geen aandacht is geweest. Het lijkt daarom belangrijk dat deze escalatieprocedure niet mikt op het knopen doorhakken door een specialist. Maar, in plaats daarvan, dat de procedure juist zorgt voor een proces waarbij beide partijen gehoord kunnen worden en zij er met elkaar uitkomen en hierdoor deze gezichtspunten omvormen tot één gedragen visie. In dat proces is het natuurlijk logisch om een professional met de juiste kennis te vragen om mee te denken. Maar het proces vergt waarschijnlijk meer kennis van goede besluitvorming dan specialistische kennis van de problematiek.

Nascholing regiebehandelaren op de website publiceren
Verder heeft het ZIN bepaald dat de indicerend en de coördinerend regiebehandelaar (na)scholing en werkervaring transparant maken voor patiënten, bijvoorbeeld door een persoonlijk portfolio bij te houden en deze toegankelijk te maken via de website van de vrijgevestigde praktijk of GGZ-instelling. Hier hanteert het ZIN weer strengere eisen dan voor herregistratie noodzakelijk is. Weer een teken dat het ZIN doorschiet in wantrouwen. En denkt het ZIN nou echt dat patiënten zo’n portfolio kunnen beoordelen? U snapt toch ook niet wat de extra cursussen betekenen die uw automonteur gevolgd heeft?

Kortom:

  • De patiënt gaat hier niets mee opschieten
  • De patiënt wordt weer de dupe van de bureaucratie, want behandelaren zijn meer met regeltjes bezig dan met de patiënt
  • Dit kwaliteitsstatuut ademt aan alle kanten wantrouwen
  • Het lijkt wel of het ZIN vindt dat de regiebehandelaren kleine kinderen zijn die gedrag voorgeschreven moet worden omdat ze anders niets doen en dat wat ze wel doen, niet goed doen
  • De coördinerend regiebehandelaren in de GGZ verliezen veel autonomie en daardoor liggen demotivatie en een uittocht op de loer
  • De indicerend regiebehandelaren gaan van behandelplan naar behandelplan en komen niet meer toe aan de complexe behandelingen waar zij voor opgeleid zijn, ook hier dreigen demotivatie en een uittocht
  • De mens (patiënt/cliënt en behandelaar) raakt steeds meer zoek
  • Het kwaliteitsstatuut houdt geen rekening met de krapte op de arbeidsmarkt en maakt het waarschijnlijk alleen nog maar erger


vrijdag 20 oktober 2017

Hier kunt u de link naar de hand-out van het symposium downloaden:

Symposium: Zelforganisatie in de GGZ
Vrijdag 20 oktober 2017, 13.00 - 17.00 uur De Kanselarij Leeuwarden

DOWNLOAD --> Hand-out presentatie Zelfsturende teams

vrijdag 16 september 2016



Download hand-out keynote, congres 16 sept 2016, NVGzP


Download hier de hand-out van de Keynote:

“De GGZ heeft te veel visionairs en te weinig afmakers” Keynote van het Congres van NVGzP en Cure & Care Development “De veranderende wereld van de GZ- & klinisch (neuro-) psycholoog” 16 september 2016

Deze hand-out bevat veel (wetenschappelijke) informatie over zelfsturende teams.



maandag 5 september 2016

De ggz heeft te veel visionairs en te weinig afmakers

In de ggz lopen veel mensen warm voor onder andere de beweging 'De nieuwe GGZ'. De sector heeft echter geen behoefte aan visionairs, maar aan leidinggevenden die zorgen dat de dingen gebeuren.

De ggz wordt overspoeld met ideeën. Zo pleit de beweging De Nieuwe GGZ onder andere voor herstelondersteunend werken, voor organisatie van de zorg rondom de patiënt, het meer betrekken van de omgeving van de patiënt, meer eHealth gebruik en onderzoek dat bij deze praktijken aansluit. Ook de inzet van (familie)ervaringsdeskundigen is hot in de GGZ. Daarnaast pleit Remke van Staveren er in haar boek 'Hart voor de GGZ' voor dat hulpverleners weer menswaardige zorg gaan leveren vanuit compassie, nabijheid, luisteren en samenwerken. Hierdoor kunnen ze dan weer de zorg leveren die ze zelf ook zouden willen hebben. We moeten hierbij volgens haar van 'hoe dan?' naar 'doe dan!'. Met deze laatste slogan raakt ze een belangrijk punt.

In december 2015 schrijven Leinwand, Mainardi en Kleiner een artikel in Harvard Business Review met de titel 'Only 8% of Leaders Are Good at Both Strategy and Execution'. Er zijn dus maar weinig leidinggevenden (8 procent!) die goed zijn in zowel ideeën bedenken als zorgen dat ze worden uitgevoerd.

Oude wijn in nieuwe zakkenBovendien, zijn al die ideeën wel zo nieuw? Geenszins, het is de bekende oude wijn in nieuwe zakken. Maar wat betekent dat eigenlijk als je dit zegt? Als je het hebt over ‘oude wijn in nieuwe zakken’ betekent dit meestal dat de oude ideeën nog goed zijn, maar dat het kennelijk nog niemand gelukt is om ze geïmplementeerd te krijgen. En daar zit nu net het probleem. De ggz zit vol met mensen met ideeën. Dat is inspirerend, maar alleen met mooie ideeën verandert er niets in de sector.

De komende jaren hebben we geen behoefte meer aan nieuwe ideeën, maar aan manieren om ervoor te zorgen dat we nu wél echt de patiënt centraal zetten, herstelondersteunend en vanuit compassie werken, de omgeving van de patiënt betrekken, eHealth meer inzetten en (familie)ervaringsdeskundigen beter inzetten. De focus moet daarom meer komen te liggen op implementatietechnieken. De grootste moeilijkheid bij implementeren, blijkt altijd weer, is het veranderen van gedrag van medewerkers. In dit geval is het interessant om eens inspiratie op te doen bij de experts die zich bezighouden met het veranderen van het moeilijkst te veranderen gedrag: namelijk verslaving.

In 2014 vergelijkt Ferrazzi organisatieverandering met de behandeling van verslaving. De vergelijking ligt volgens hem voor de hand omdat organisaties hun cultuur niet kunnen wijzigen, tenzij individuele werknemers hun gedrag wijzigen. Hij merkt hierbij op dat het veranderen van gedrag erg moeilijk is. Verslavingsbehandelingen richten zich bij uitstek op moeilijk veranderbaar gedrag. Daarom zijn principes uit verslavingsbehandelingen behulpzaam bij het veranderen van het gedrag van medewerkers.

Welke principes uit de verslavingszorg helpen?
1. Net als Kotter zegt Ferrazzi dat het begint met een gevoel van urgentie. Oftewel je kan mensen niet dwingen om te veranderen, maar je kan ze wel helpen het te willen.

2. Oude gewoonten vervangen door nieuwe. In verandermanagement is het doel dan het vervangen van negatieve gewoonten door positieve.

3. Peergroups gebruiken om verandering te stimuleren. Het samenbrengen van werknemers in peer groups om veranderinitiatieven te bespreken kan helpen om een verantwoordingscultuur te creëren, wederzijdse hulpvaardigheid te stimuleren, een oordeelvrije attitude te creëren en om de druk te verhogen op medewerkers die onwillig zijn om te veranderen.

4. Sponsorschap invoeren omdat het de betrokkenheid vergroot en de resultaten positief beïnvloedt. De bedrijfsversie van sponsorschap is peer coaching of mentorschap. Het gaat dan om het koppelen van een rolmodel aan een collega die trager verandert, dit werkt beter dan coaching door een buitenstaander.

5. Samenwerken zonder hiërarchie stimuleert verandering. Organisaties hebben hiërarchie nodig, maar peer rolmodellen kunnen succesvol een project leiden binnen een veranderinitiatief.

6. Een waarschuwing van Ferazzi: je krijgt de organisatie die je behoudt. Hij bedoelt hiermee dat je actief mensen moet verplaatsen als dat voordeel oplevert. Mensen met veel invloed kan je op de plek zetten waar ze nodig zijn.

7. Voortdurende introspectie van de leiders is zeer belangrijk.

8. Veranderingen identificeren. Veranderingen in de praktijk kunnen doorbraken zijn en dan is het belangrijk om deze te identificeren.

9. Successen moet je vieren. Ferrazzi vindt het, net als Kotter, belangrijk om kleine successen te vieren.

10. Het doel is vooruitgang en niet perfectie.

Schilder geen stippen meer op de horizon, maar help mee om daar te komen!

Joost Walraven

(deze blog verscheen eerder bij Skipr (6 juni 2016) https://www.skipr.nl/blogs/id2705-de-ggz-heeft-te-veel-visionairs-en-te-weinig-afmakers.html )

zondag 28 februari 2016

Kwaliteitsstatuut en regiebehandelaarschap

Samenvatting voor behandelaren Gespecialiseerde GGZ en Basis-GGZ

In februari is het Model Kwaliteitsstatuut verschenen. Wat gaat dit betekenen voor behandelaren in de Gespecialiseerde GGZ en de Basis-GGZ? Om dit voor mezelf helder te krijgen heb ik een samenvatting gemaakt waarmee een behandelaar makkelijk kan zien  wat de gevolgen zijn die nu bekend zijn. Elke instelling moet nu op basis van dit model een eigen Kwaliteitsstatuut maken. Er zijn nog veel vragen onbeantwoord.

Download hier de samenvatting: 
Samenvatting voor behandelaren Kwaliteitsstatuut en Regiebehandelaarschap (8 pag)

Het origineel is hier te downloaden:
Origineel Model Kwaliteitsstatuut (25 pag)

De vragen die voor mijn werk belangrijk zijn, staan hieronder. Voor uw eigen werk zijn er mogelijk andere vragen belangrijk en de vragen zijn zeker niet compleet.
  • Het is nog niet helemaal duidelijk hoe ver de regie van de regiebehandelaar gaat. Het zorgtraject is niet gedefinieerd, dus waar ligt de grens. 
  • Het model zegt: Totdat de intake heeft plaatsgevonden is de verwijzer verantwoordelijk. Tot nu toe zegt de tuchtrechter dat de verantwoordelijkheid begint vanaf het moment dat je begint met de diagnostiek. 
  • Het model zegt: Regiebehandelaar ziet cliënt zelf voor (mede)beoordeling, anderen mogen ook delen van diagnostiek doen. Dit kan ook via teleconferencing. Hiermee wordt teleconferencing gelijkgesteld aan face to face contact. Vinden professionals dit ook? 
  • Het model zegt: Cliënt mag altijd andere zorgverlener consulteren. Wordt hier dan een andere zorgaanbieder bedoeld of een andere zorgverlener binnen de instelling. Gaat dit om second opinion? En als het buiten de instelling is, wie gaat dit betalen?
  • Het model zegt: Als cliënt niet direct in behandeling wordt genomen, blijft regiebehandelaar van diagnostiekfase verantwoordelijk. Dat houdt in dat veel psychiaters en klinisch psychologen binnen onze instelling (bij ons is regel: expert aan de voordeur) hun caseload zien vollopen met cliënten waar ze verantwoordelijk voor zijn.
  • Het model zegt: De regiebehandelaar heeft een wezenlijk aandeel in de inhoudelijke behandeling. Dit vergt veel werk om dit logistiek te regelen. Op de loer zou kunnen liggen dat hier een percentage genoemd gaat worden, terwijl de discussie niet over aantallen hoort te gaan maar over de inhoud.
  • Het model zegt: De cliënt kan in samenspraak met de zorgaanbieder kiezen wie van de bij de behandeling betrokken zorgverleners als regiebehandelaar wordt aangesteld. Het is hierbij lastig om een cliënt dit te laten bepalen, omdat elders staat dat dit de meest deskundige op het betreffende terrein moet zijn. Hoe bepaalt een cliënt dit?
  • Het model zegt: Bij verschil van mening of inzicht over de in te stellen behandeling heeft de regiebehandelaar uiteindelijk de doorslaggevende stem, echter niet eerder dan nadat alle betrokken deskundigen gehoord zijn. Hier dreigt eindverantwoordelijkheid als begrip weer terug te komen. Ook kan je dan verwachten dat de “escalatieprocdure”, veel gebruikt zal gaan worden. Maar dan gaat het in die procedure niet over inhoud, maar over de macht. Terwijl men het op inhoud eens hoort te kunnen worden in gezamenlijk overleg.
  • Het model zegt: De regiebehandelaar weet zich overtuigd van de bevoegdheid en bekwaamheid van de andere betrokken zorgverleners in relatie tot de zelfstandige uitvoering van het deel van de behandeling waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Hier krijgt de regiebehandelaar taken die nu bij de teamleiding liggen.
  • Het model zegt: De regiebehandelaar ziet er op toe dat de dossiervoering voldoet aan de gestelde eisen. Andere betrokken zorgverleners hebben een eigen verantwoordelijkheid in de adequate dossiervoering. Hierin is het dus de bedoeling dat de regiebehandelaar de anderen aanspreekt. Dit vergt een cultuurverandering.
  • Het model zegt. De regiebehandelaar laat zich informeren door de andere bij de behandeling betrokken zorgverleners, zo tijdig en voldoende als noodzakelijk is voor een verantwoorde behandeling van de cliënt. De regiebehandelaar toetst of de activiteiten van anderen bijdragen aan de behandeling van de cliënt en passen binnen het door de regiebehandelaar in overleg met de cliënt vastgestelde behandelplan. Hier komt het oude begrip eindverantwoordelijkheid ook weer om de hoek kijken. Het lijkt als de regiebehandelaar toch weer een beetje eindverantwoordelijk wordt. Terwijl het idee toch is dat hij verantwoordelijk is voor de samenhang. De vraag is hoe dit goed uitgewerkt kan worden in de instelling zodat dit geen problemen geeft.
  • Het model zegt: Bij een klinische opname is de regiebehandelaar in beginsel een psychiater of klinisch psycholoog. Dit is nu in de praktijk nog niet het geval. Is het hierbij goed om onderscheid te maken tussen welke klinische afdelingen beter een psychiater als regiebehandelaar kunnen hebben en welke een klinisch psycholoog?
  • Het model zegt: In overleg met de klinisch werkzame psychiater of klinisch psycholoog kan worden besloten dat de ambulante regiebehandelaar ook gedurende de opname de regiebehandelaar blijft. Wie is in dit geval waar verantwoordelijk voor? Dit dient uitgewerkt te worden.
  • Het model zegt: Bij een crisis-dbc wordt altijd een psychiater geconsulteerd. Hiervoor is geen direct cliëntcontact noodzakelijk. Is dit nu zorgvuldig hulpverlenen? Of vinden we dat face to face toch altijd nodig is? In crisisdienst buiten kantooruren is dit mogelijk akkoord. Maar tijdens een behandeling van 6 weken bij IHT?
  • Het model zegt: De uiteindelijke keuze voor een regiebehandelaar wordt gemaakt in overleg met de cliënt of diens vertegenwoordiger en vastgelegd in het behandelplan en de behandelovereenkomst. Ook hier geldt: Het is hierbij lastig om een cliënt dit te laten bepalen, omdat elders staat dat dit de meest deskundige op het betreffende terrein moet zijn. Hoe bepaalt een cliënt dit?
  • Een ander probleem is dat psychiaters zich vaak nog inhoudelijk eindverantwoordelijk voelen. Nu is dit juridisch niet juist, want inhoudelijke eindverantwoordelijkheid bestaat niet meer sinds de wet BIG, maar het model heeft nog niet zo goed uitgewerkt dat psychiaters gerust kunnen zijn, dit vergt nog nadere uitwerking per instelling. Pas dan kan gegarandeerd worden dat zoals de commissie  Meurs schreef dat door het kwaliteitsstatuut / regiebehandelaarschap alle psychiaters (net als alle andere hulpverleners) alleen nog maar hoeven te vrezen voor een klacht als ze zelf iets niet goed doen. Uiteraard zullen alle hulpverleners wel aangesproken kunnen worden als ze hun rol als regiebehandelaar niet goed invullen, maar ze zijn dan dus verantwoordelijk voor de regie en niet voor de inhoud.
Feb. 2016, Joost Walraven


donderdag 25 juni 2015

Regiebehandelaar en Kwaliteitsstatuut



Hier de PowerPoint van mijn verhaal over "Regiebehandelaar en Kwaliteitsstatuut"

datum: 25 juni 2015




Download hier:  Powerpoint Regiebehandelaar en Kwaliteitsstatuut


Deze PowerPoint mag volledig gebruikt worden door iedereen


Joost Walraven                                                                                (25062015-17287)

vrijdag 5 juni 2015

Advies Commissie Meurs:

Gaan we samenwerken of krijgen we 'straf'?

(eerder geplaatst, op 22-05-2015, bij NVGzP http://www.nvgzp.nl/advies-commissie-meurs-gaan-we-samenwerken-of-krijgen-we-straf/ )


Ik kon een zucht van verlichting niet onderdrukken toen ik het advies van de commissie Meurs las: een helder rapport, dat recht doet aan de praktijk en ons weer de ruimte geeft om ons werk zelf in te richten. Tegelijkertijd hangt er een zwaard van Damocles boven ons hoofd: als we er niet snel uitkomen met het Kwaliteitsstatuut, dreigt de minister met ingrijpen. 
Sinds enige jaren verzet ik mij, samen met een aantal anderen, tegen de invulling van het hoofdbehandelaarschap zoals dat ons opgedrongen wordt door de zorgverzekeraars. In dat kader sprak ik eerder van Insurance Based behandelen in plaats van Evidence Based behandelen. Ik keek dan ook uit naar het rapport van de commissie Meurs.
De commissie Meurs komt tot een helder advies waarbij meer recht gedaan wordt aan de praktijk en geeft het veld veel huiswerk voor de komende jaren. De commissie wil toe naar een “regiebehandelaar” en een “kwaliteitsstatuut”. De commissie is erg duidelijk over de negatieve effecten die het hoofdbehandelaarschap heeft gehad: schijncontacten, inefficiënte inzet van personeel en ondermijning van de vertrouwensband tussen patiënt en behandelaar. Niks nieuws, maar wel goed om te lezen dat we niet voor niets protesteerden. De commissie concludeert dat het hoofdbehandelaarschap bedoeld was om de kwaliteit te verbeteren, maar verworden is tot een noodgreep om grip te krijgen op de kostenontwikkeling in de GGZ en dat dit niet werkt.
Inhoudelijke eindverantwoordelijkheid bestaat (alweer) niet meer
Een opvallend detail is wat mij betreft dat de commissie het begrip “inhoudelijke eindverantwoordelijkheid” nogmaals naar de prullenbak verwijst. Opvallend, omdat de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg dit al in 2002 benoemde als niet meer bestaand en “juridisch onjuist”.
De commissie legt uit dat inhoudelijke eindverantwoordelijkheid niet meer bestaat in de huidige GGZ. Alle behandelaren zijn verantwoordelijk voor hun deel van de behandeling, maar er moet er wel één de regie voeren. De commissie schrijft dat in de praktijk nog wel de vrees bestaat dat de klinisch psycholoog of psychiater, ook al is deze geen regiebehandelaar, toch kan worden afgerekend op het gedrag van anderen. Kennelijk zit de angst er bij de klinisch psychologen en psychiaters goed in na de invoering van het hoofdbehandelaarschap.
Onterecht, zo stelt de commissie. De psychiater of klinisch psycholoog hoeft maar in twee situaties te vrezen voor tuchtrechtelijke aansprakelijkheid:
  1. als zijn of haar inhoudelijke zorgverlening, zoals deze gelet op zijn deskundigheid had mogen worden verwacht, onder de maat is
  2. als binnen een team geen goede afspraken zijn gemaakt over taak- en verantwoordelijkheidsverdeling.
Het eerste punt kan de klinisch psycholoog of psychiater zelf voorkomen. Het tweede punt zal worden op gelost door het kwaliteitsstatuut.
Regiebehandelaar en kwaliteitsstatuut
De commissie wil af van het hoofdbehandelaarschap en wil toe naar een “regiebehandelaar” en een “kwaliteitsstatuut”. De cliënt komt door het invoeren van de regiebehandelaar meer centraal te staan en de focus komt weer terug waar wij het willen: op de inhoud en de kwaliteit van de zorg.
De regiebehandelaar mag door meer disciplines ingevuld worden en mag in verschillende fasen van de behandeling een andere zijn. Dit doet volgens mij recht aan de praktijk en geeft ons weer regelruimte terug. Ik kon een zucht van verlichting dan ook niet onderdrukken toen ik dit las.
De totstandkoming van het kwaliteitsstatuut baart mij nog wel zorgen. De veldpartijen en zorgverzekeraars dienen consensus te genereren over een model kwaliteitsstatuut, dit wordt daarna ingevoerd en zorgverleners worden op de naleving hiervan beoordeeld. Klinkt allemaal heel plausibel. Waarom maak ik me dan toch zorgen?
Ik moet terugdenken aan de veldnorm die de partijen in de GGZ samen zouden maken, dit mislukte jammerlijk omdat de partijen niet samenwerkten, maar vooral eigenbelang voorop zetten, de gevolgen waren desastreus.
De commissie stelt dat als de partijen er niet uitkomen en zich niet allemaal committeren aan dit kwaliteitsstatuut, een wettelijke regeling van het regiebehandelaarschap onvermijdelijk wordt. De Minister heeft hier inmiddels concrete termijnen aan verbonden: partijen moeten voor 15 september dit jaar ‘significante stappen’ hebben gezet.
GGZ-land bevindt zich daarom volgens mij in de greep van een dilemma: als we allemaal samenwerken en wat water bij de wijn doen, krijgen wij de “beloning” van een op kwaliteit gebaseerd systeem. Zo niet, dan krijgen we allemaal de “straf” van een door de minister bedachte regeling en zijn we dus terug bij af.
Uiteindelijk zijn we volgens mij gebaat bij een goed kwaliteitsstatuut en zullen alle organisaties iets in moeten leveren voor het grotere goed. De patiënt is gebaat bij een door alle partijen onderschreven kwaliteitsstatuut. Het draait in de zorg namelijk niet om ons, maar om goede zorg voor de patiënt.
Gaat zorgverzekeraar toch weer roet in het eten gooien?
Ook maak ik me zorgen dat de zorgverzekeraars wel instemmen met het kwaliteitsstatuut, maar dan toch nog aanvullende eisen gaan stellen per verzekeraar over de rol van de klinisch psycholoog en de psychiater in de behandeling. Als dat gebeurt zal het kwaliteitsstatuut bij voorbaat nutteloos zijn en bevinden we ons over een paar jaar in precies dezelfde situatie als nu.
(Noot redactie: zie ook reactie zorgverzekeraars op advies Meurs)
Hulp is onderweg
Op 18 mei kwam het advies van de commissie Meurs en al op 20 mei stuurde P3NL (de nieuwe federatie van beroepsverenigingen van psychologen, pedagogen en psychotherapeuten) een brief aan de Vaste Kamercommissie voor VWS van de Tweede Kamer. In deze brief benoemt zij aandachtspunten voor de uitvoering van de plannen en geeft zij aan bereid te zijn om aan de slag te gaan. Het lijkt er op dat de benodigde samenwerking er nu wel is.
Dus nu allemaal hard aan de slag om die beloning binnen te slepen!
Joost Walraven is manager zorg / klinisch psycholoog bij Dimence en hoofddocent management bij de opleiding tot klinisch psycholoog in Nijmegen